K. ten Bruggencate

Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch

Gepubliceerd door Good Press, 2022
goodpress@okpublishing.info
EAN 4064066404635

Inhoudsopgave


VOORREDE.
A.
B.
C.
D.
E.
F.
G.
H.
I.
J.
K.
L.
M.
N.
O.
P.
Q.
R.
S.
T.
U.
V.
W.
X.
Y.
Z.
Afkortingen

VOORREDE.

Inhoudsopgave

Ist, dat oyt Rechter wil een schamper oordeel vellen,

Waardoor hij allermeest kan den Misdader quellen,

Die laet hem nimmermeer in ’t naare rasphuis gaen,

Noch ook van dach tot dach aan ’t zware Berch-werk staan;

Maar leg hem op, dat hij gae Woord-Registers maken,

Dus zal hij alle soort van straffe teffens smaken.

De geschiedenis van dit boek, volgens Lessing de ware inhoud eener voorrede, is hoogst eenvoudig. Het kwam mij namelijk reeds jaren lang voor, dat wij in ons land geen, niet te groot en toch betrekkelijk volledig, woordenboek hadden, dat zoowel voor school als voor huis of kantoor een betrouwbare gids mocht worden geacht. Hier liet m. i. de inrichting, daar weder het uitspraakgedeelte der bestaande werken veel te wenschen over, terwijl verder bij andere werken het eenvoudig naschrijven der dikke boeken te zeer hoofdzaak was. En aangezien ik nu gedurende een tal van jaren al hetgeen mij in romans, tijdschriften en andere werken merkwaardigs en opvallends was voorgekomen, getrouw had verzameld, meende ik eene poging te mogen wagen, om te voorzien in eene naar mijne bescheiden meening bestaande leemte.

In zooverre een woordenboek op den naam van oorspronkelijkheid aanspraak kan maken, hoop ik dat deze dictionnaire oorspronkelijk is. Ik heb getracht het tot nu toe geproduceerde streng te schiften en zelfstandig te bewerken, en ik heb aan het voorhandene die mijner aanteekeningen, zonder vermelding der bron, toegevoegd, van welke ik meende, dat zij eene plaats in zulk een werk verdienen. Dat dit laatste eene zuiver subjectieve kwestie is, ik ben de eerste dit toe te geven. Het zou mij dan ook niet verwonderen, zoo de meeningen der kenners op dit gebied zeer uiteenloopend waren.

Bij de bewerking heb ik mij zoo trouw mogelijk gehouden aan de volgende beginselen, die ik ten grondslag meende te moeten leggen aan dezen vrij omvangrijken arbeid:

1. Alles wat men dikwijls in hedendaagsche romans en tijdschriften vindt, moet men niet te vergeefs in dit boek naslaan. Het spreekt vanzelf, dat een woordenboek nooit compleet te maken is. Telkens ontmoette ikzelf tal van uitdrukkingen, die ik niet heb opgenomen en waarschijnlijk later ook niet opnemen zal. Een woordenboek als dit doet m. i. genoeg, wanneer het eenig artikel zoodanig behandelt, dat niet opgenomen uitdrukkingen er toch duidelijk door worden, en de verschillende beteekenissen behoorlijk geïllustreerd zijn. Er is, hoop ik, naar gestreefd, om dit te bereiken.

2. Wanneer het niet noodig was, zijn niet telkens weer de vertalingen der afgeleide woorden opgenomen. Als men weet wat agreeable is, behoeft de omvang van een woordenboek niet noodeloos vergroot te worden door de vertaling van agreeableness, agreeably, agreeability, enz.; daarom zijn bijwoorden slechts zéér zelden, en woorden op ness lang niet altijd opgenomen.

3. De uitspraak is voorgesteld door eene eenvoudige phonetische transcriptie, waaromtrent de hierachter volgende sleutel en de woorden aan den voet der pagina’s voldoende ophelderingen geven. De beklemde vokaal is door vette, de half-beklemde vokaal door gewone, en de rest der transcriptie door cursieve letter aangegeven. Waar de uitspraak der afgeleide woorden niet van die van het grondwoord verschilt, is de transcriptie niet telkens herhaald; overigens zijn de klem en de halve klem bij verschil met het grondwoord in de afgeleide woorden eveneens door vette en gewone letter aangeduid.

4. Zonder éénige uitzondering zijn geheele zinnen, en niet slechts woordverbindingen opgenomen, om bepaalde uitdrukkingen te verduidelijken; daardoor is dit woordenboek tegelijk een Word- and Phrasebook geworden, zoodat men afzonderlijke werken [vi]deze laatste revisie, die uit den aard der zaak veel plaats vroeg, niet eerder worden begonnen, voordat de twee andere waren voltooid.

Im groszen und ganzen geldt thans de volgende regeling:

  • a. de beteekenissen van het woord, in zijn verschillende functies, achter elkaar.
  • b. voorbeelden.
  • c. samenstellingen.
  • d. afleidingen, indien niet eene belangrijke spellingwijziging eene afzonderlijke behandeling wenschelijk maakte.

Dat eene afzonderlijke behandeling van de samengestelde vormen de gemakkelijkheid van het opzoeken zou bevorderen meen ik te mogen betwijfelen; doch buitendien zou, als men hiertoe overging, de inhoud aanzienlijk moeten worden bekort, of het woordenboek aanmerkelijk moeten worden uitgebreid, twee dingen, die in ’t belang der gebruikers in de eerste plaats dienden vermeden te worden. Zeer zeker levert hierbij het hoogst arbitrair gebruik der hyphens eenige moeielijkheid op, en draagt, als alle lexicographisch werk, ook dit noodwendig een sterk persoonlijk karakter; doch wie tegen bezwaren of onvolmaaktheden opziet, doet het best zelfs met de herziening van een woordenboek maar liever niet te beginnen.

Dat al de afleidingen aan het eind van de artikelen werden geplaatst vindt zijn verklaring in de overweging, dat het alleen op deze wijze mogelijk werd te overzien in hoeverre wellicht bij volgende uitgaven, door een natuurlijk weer systematische vereenvoudiging, ook nog voor deze een afzonderlijke plaats zou kunnen worden ingeruimd.

Met de wenschen mijner vele correspondenten werd zooveel mogelijk rekening gehouden. Aan één verzoek evenwel, om de aanwijzingen Slang en Amer. te willen uitbreiden, heb ik zeer tot mijn spijt niet kunnen voldoen. Liefst had ik ze alle weggelaten. In de moderne literatuur wemelt het van woorden en vormen, die enkele jaren geleden streng zouden zijn veroordeeld, en talrijke zoogenaamde Americanisms zijn niets dan tijdelijk verouderde vormen, nog voortlevend in hedendaagsche dialecten, waarvan het hoogst moeielijk is met zekerheid te verklaren of ze gereïmporteerd zijn van uit Amerika, of door de schrijvers aan locale dialecten direct werden ontleend.

Mijn hernieuwden dank aan mijne trouwe medewerkster en aan den Heer J. Coster, Directeur H.B.S. te Vlissingen, die me weer zeer belangrijk en uitstekend ‘belegt’ materiaal voor beide deelen toezond. Van de gewaardeerde bijdragen van den Heer A. Broers, Leeraar H.B.S. te ’s Gravenhage, kon ik tot mijn spijt slechts voor het 2e deel gebruik maken.

Ook den Heeren J. Browne, Somerset West, Zuid-Afrika, en K. Hoeksema, Muskegon, Michigan, U.S.A., die de vriendelijkheid hadden, me uitgebreide aanteekeningen te doen toekomen, betuig ik mijn hartelijken dank voor hunne welkome belangstelling. En waar ik aan sommige wenschen of verwachtingen ook tot nu toe niet mocht hebben voldaan, veroorloof ik me den wellicht wat nerveuzen gebruiker zachtkens te herinneren aan Byron’s bekende woorden:

“A man must serve his time to every trade

Save censure—critics are all ready made.”

A.

Inhoudsopgave

A, ei, A (letter, noot); A. 1. eiwɐn eerste klasse (in Lloyd’s Register); uitstekend; het lidw. een (ə vóór consonanten); het (vóór gewicht, maat, periode): Sixpence — pound = sixpence per pond; Twice — day = tweemaal daags; a = verbastering van at, by, in, on, van to have en van he, she, it, they: A. B. = able-bodied; A(rtium) B(accalaureus) = Bachelor of Arts; abbr., abbrev. = abbreviated, abbreviation; ABC, eibisî, alphabet, beginselen: All that is of the — of strategy; The very — of a man’s existence = meest elementaire behoeften; An place = Aerated Bread Comp. Shop; An — = A.B.C. spoorboekje; Most of my work was now — to me = als gesneden brood; Abp. = archbishop; A(merican) B(ible) S(ociety); A. C. = Alpine Club; Ante Christum; a/c = account; A.D. = Anno Domini; A(ide) D(e) C(amp); adv. = adverb; A(dmiral) of the F(leet); A.F.B. S. = American and Foreign Bible Society; A. G. = adjutant-general, attorney-general; Ala. = Alabama; Ald. = Alderman; A. M. = ante meridiem; A. M. = Artium Magister; Amer. = America(n); an(d); App. = Apostles; app. = appendix; A. R. = anno regni; A(ssociate) of the R(oyal) A(cademy); A.R.A. M. = Associate of the Royal Academy of Music; Ariz(ona); Ark(ansas); A.R. S. = A.R. A.; A(nglo) S(axon); Av. = average; Avdp. = avoirdupois.

Aardvark, âdvâk, aardvarken.

Aaron, êr’n, Aaron: —’s beard = hertshooi, steenbreek, etc.; —’s rod = grootbloemige toorts; een staf met een slang er om gekronkeld; —ic(al), êronik(’l), het hoogepriesterambt betreffend.

Aasvögel, âsfɐ̂g’l, aasraaf (in Zuid-Afrika).

Aback, əbak, terug, mastwaarts: Taken — = van zijn stuk gebracht, uit het veld geslagen.

Abacus, abəkɐs, rekentafel, dekstuk (van een kapiteel); soort stommeknechtje, etenskast, waschtrog (v. gouderts).

Abaddon, əbad’n, booze geest; de bodemlooze afgrond (Openb. v. Joh. IX, 11).

Abaft, əbâft, (naar) achter, achteruit (op schepen).

Abalienate, əbeiljəneit, vervreemden (van eigendom), overdragen; Abalienation, vervreemding; verzwakking van het verstand.

Abandon, abəndoŋ, ongedwongenheid.

Abandon, əband’n, verlaten; prijs geven, abandonneeren: — to = zich overgeven aan; An —ed wretch = een verdorven ellendeling; The bill was —ed = werd voor rekening gelaten; Abandonee, əbandənî, cessionaris (iemand, wien iets, b.v. bergen van een wrak, afgestaan wordt); Abandoner, əbandənə, die iets afstaat; Abandonment = afstand, achterlating, overlaten, abandonnement; overgave aan; verlatenheid.

Abase, əbeis, vernederen; subst. Abasement.

Abash, əbaš, beschamen, in verlegenheid brengen; subst. Abashment.

Abatable, əbeitəb’l, voor opheffing of vernietiging vatbaar; Abate, əbeit, opheffen, wegnemen, verminderen, verzachten; afnemen, dalen, ongeldig worden; Abatement, opheffing, vermindering, verzachting, korting, etc.; Abater = middel tot vermindering, etc.

Abat: —-jour, abəžûə, əbâžûə, vallicht; lichtscherm; —-vent, abəvoŋ, luifel, windscherm; —-voix, abəvwö, klankbord (kansel).

Abat(t)is, abətis of abətî, verhakking (ter verdediging van een kamp of fort); —ed, abətist, abətaizd, met een — voorzien.

Abattoir, abətwô, abattoir.

Abb, ab (= —-wool) kettinggaren.

Abba, aba, vader (bij het aanspreken van een monnik); kloostervoogd.

Abbacy, abəsi, het ambt en het rechtsgebied van een abt; Abbatial, əbeiš’l, abtelijk, tot eene abdij behoorende = Abbatical.

Abbé, əbei, (= Abbe, abi), Abbé.

Abbess, abəs, abdis; Abbey, abi, abdij.

Abbot, abət, abt: — of Unreason (Schotl.) Zie Lord of Misrule; Abbotship, ambt of waardigheid van een abt.

Abbreviate, əbrîvjeit, verkorten, afkorten; Abbreviation, afkorting; Abbreviator, vervaardiger van een uittreksel; Abbreviatory, afkortend.

Abdal, abd’l, Perzische derwisch.

Abdera, abdî; adj. Abderian; Abderite, abdərait, Abderiet; onnoozele hals: The — = Democritus.

Abdicant, abdik’nt, afstand doende (van); Abdicate, abdikeit, afstand doen (van); verstooten, onterven; Abdication, afstand; Abdicator, hij, die afstand doet.

Abdomen, abdoum’n of abdəmen, onderbuik; achterlijf; Abdominal, abdomin’l, Abdominous, abdominəs tot den onderbuik [2](het achterlijf) behoorende, (onder)buik(s), achterlijfs.…

Abduce, abdjûs, wegtrekken, op zij trekken; Abducent: — muscle = strekspier.

Abduct, abdɐkt, ontvoeren; wegtrekken; Abduction, ontvoering; aftrekken; Abductor, hij, die ontvoert; strekspier.

Abeam, əbîm, rechthoekig op de kiel.

Abecedarian, eibîsîdêriən, subst. onderwijzer in de beginselen, beginner; adj. alphabetisch = Abecedary, eibisîdəri, subst. en adj.

Abed, əbed, in bed.

Abele, əbîl of eibil = Abel-tree, eib’ltrî, abeel, witte populier.

Aberbrothok, abəbrothok, abəbrəthok; Aberdeen, abədîn.

Aberdavine, Aberdevine, abədəvain, sijsje.

Aberrance, -cy, əber’ns(i), Aberration, abəreiš’n, afdwaling, afwijking, aberratie; Aberrant, afdwalend, afwijkend.

Aberuncator, abərɐŋkei, wiedmachine, (—ijzer), tuinschaar.

Abet, əbet, aanhitsen; bijstand verleenen; Abetter of Abettor, aanstoker, handlanger.

Abeyance, əbeiəns, toestand van onzekerheid, werkeloosheid of twijfel: The question now in — = de nog onopgeloste vraag; To (be in) fall into — = krachteloos (zijn) worden; Abeyant = In —.

Abhor, abhö, verfoeien, verafschuwen = To hold in —rence, abhor’ns = verafschuwen; —rent, verfoeiend, onverdragelijk; —rer, hij, die verfoeit.

Abide, əbaid, blijven, verwijlen, wonen; blijven bij, trouw zijn aan; helpen; wachten op; uithouden, verdragen, op zich nemen; Abiding = duurzaam; blijven, voortduur: —-place = verblijfplaats.

Abies, abi-îz, zilverspar; Abietic acid, abietik asid = daaruit bereid zuur.

Abigail, abigeil, kamenier (1 Sam. 20, 5).

Ability, əbiliti, bekwaamheid; Abilities, əbilitiz, geestesgaven, talenten.

Abintestate, abintesteit, adj. zonder testament stervend; subst. degene, die onder deze omstandigheden erft.

Abiogenesis, abiədženəsis, subst. zelfontstaan; adj. Abiogenetic; Abiogenist, voorstander van die theorie.

Abject, abdžəkt, adj. laag, verachtelijk, kruiperig; subst. Abjection.

Abjuration, abdžureiš’n, afzwering; adj. Abjuratory = afzwerings.…; Abjure, abdžûə, afzweren; den naturalisatie-eed afleggen (Amer.); Abjurer (Abjuror), hij, die afzweert.

Ablative, ablətiv, subst. ablativus.

Ablaze, əbleiz, in brand, vlammend; opgewonden, vlammend op: To set — = in vuur en vlam zetten.

Able, eib’l, bekwaam, bevoegd; krachtig; solvent; bevaren: —-bodied = sterk, krachtig, gezond van lijf en leden, bekwaam: — seaman = matroos 1ste klasse; subst. —ness.

Abluent, abluənt, subst. en adj. afdrijvend of bloedzuiverend (middel).

Ablution, ablûš’n, reiniging (godsdienstige plechtigheid der Mahom.); het uitspoelen van den kelk (Kath.); het daarvoor gebruikte water; Ablutionary, reinigings…

Abnegation, abnəgeiš’n, (zelf)verloochening.

Abnormal, abnöm’l, abnormaal; Abnormality, afwijking = Abnormity, ook: wanstaltigheid.

Aboard, əböd, aan boord: All — for New York! = allen instappen voor N.Y. (Amer.); To fall — (of) a ship = in aanvaring komen met een schip; To go — = aan boord gaan.

Abode, əboud, subst. verblijf, woonplaats: To make — = wonen, verblijven.

Abode, əboud, voorspellen, een voorteeken zijn; Abodement, voorteeken.

Abolish, əboliš, afschaffen, vernietigen, ongeldig verklaren; Abolition, abəliš’n, afschaffing, opheffing, gratie: —dom = de gezamenl. Noord. Staten in den Amer. burgeroorlog; —ism = de afschaffing der slavernij; —ist = een voorstander van die afschaffing.

Abominable, əbominəb’l, afschuwelijk, verfoeilijk; Abominate, əbomineit, verfoeien, verafschuwen; Abomination, afschuw; schanddaad: He is my — = ik walg van hem; To hold in — = verafschuwen.

Aboriginal, abəridžin’l, oorspronkelijk; subst. oorspronkelijke bewoner; dier of plant eigen aan een land.

Aborigine(s), abəridžinî(z), oorspronkelijke bewoner(s) van een land.

Abort, əböt, ontijdig bevallen, rudimentair blijven; adj. Abortient; Abortion, əböš’n, misgeboorte, ontijdige geboorte: Forced — = vruchtafdrijving; Abortive = ontijdig, onvoldragen, rudimentair, onrijp; subst. afdrijvend middel; —ness = mislukking.

Abound, əbaund, overvloedig zijn, wemelen van: To — in one’s own sense = halsstarrig vasthouden aan eigen meening.

About, əbaut, omstreeks: I am — it now = er mee bezig; Be quick — it = maak voort; To bring — a great change = teweegbrengen; To come — = gebeuren; Go — your work = ga aan; I have no money me = bij mij; He is — to go there = op het punt; What is all that noise ? = waarover is? When papa is not —, he will smoke = niet thuis is; That is all — it = en daarmee is het uit; Look — you = zie om u heen, neem u in acht; The books were lying all = lagen overal te slingeren; The ship put — = wendde; He stopped and turned — = keerde zich om; You have walked two miles = omgeloopen; Much ado — nothing = veel geschreeuw en weinig wol; You have been very good — it = je goed gehouden; Left, Right — = links, rechts zwenken; What — your friend? = hoe staat het met? — it = er op los! You are — right = gij hebt vrij wel gelijk; A man — town = roué; iemand, die veel uitgaat.

Above, əbɐv, prep., adv. en adj. boven, meer dan, omhoog: He is — following advice = [3]te trotsch om; He doesn’t mean to marry — him = boven zijn stand; The — observations = bovengenoemde; — the rest = bovenal; — board = eerlijk, oprecht, openhartig; — ground = levend, onbegraven; — par = boven pari, duur.

Abracadabra, abrəkədabrə, tooverwoord; soort amulet; wartaal.

Abradant, əbreid’nt, adj. wrijvend, slijpend; subst. wrijf-, slijppoeder; Abrade = afwrijven, afschaven; beschadigen; His shins were —d = waren geschaafd.

Abraham, eibrəham, Abraham: To sham — = ziekte of ellende voorwenden; In —’s bosom = in Abraham’s schoot; dood; — men = krankzinnige bedelaars uit de Abraham Ward in het Bethlehem (Bedlam) Hospital, die op bepaalde dagen mochten gaan bedelen; bedelende vagebond; Abram = Abraham.

Abrasion, əbreiž’n, afslijting, afwrijving, afschaving.

Abreast, əbrest, naast elkander: — of the newest discoveries, the times = op de hoogte van; To keep — of = op de hoogte blijven; To walk four — = vier op eene rij.

Abridge, əbri, verkorten, bekorten, samentrekken, te kort doen: He was —d of his rights = verkort in; Abridger, maker van een Abridgment = uittreksel.

Abroach, əbrou: To set — = aansteken (van een vat).

Abroad, əbrôd, buiten, buitenshuis, buitenslands: To be all — = het geheel mis hebben, geheel in de war (van slag) zijn; It is all — = overal bekend; The schoolmaster is — = het onderwijs geniet (en eischt) alle aandacht; Stories get — = de menschen beginnen er over te praten; Who has set it —? = het ruchtbaar gemaakt? He does not stir much = hij komt niet veel de deur uit; To take one’s grievances = te koop loopen met.

Abrogate, abrəgeit, afschaffen, intrekken (van wetten); Abrogation, afschaffing, opheffing.

Abrupt, əbrɐpt, steil, plotseling, onverwacht, ruw, barsch; subst. —ness.

Abscess, absəs, zweer, gezwel.

Abscond, abskond, met de noorderzon vertrekken; zich verschuilen; —er = vluchteling.

Absence, abs’ns, afwezigheid: On leave of — = met verlof; — of mind = verstrooidheid; To be conspicuous for one’s — = schitteren door afwezigheid; Absent, abs’nt, afwezig, verstrooid: Long —, soon forgotten = uit het oog, uit het hart; The — is in the wrong = de afwezige; I am too — to drive a cab in London = te verstrooid, sufferig; —-minded = verstrooid; verb. Absent, absent, (zich) verwijderen, wegblijven; —ee, abs’ntî, subst. en adj. afwezig(e), niet op zijne bezittingen wonend(e); —eeism, het niet wonen op zijne goederen.

Absinthe, absinth, alsem, absinth; Absinthial, Absinthian, Absinthic = alsemachtig; Absinthiate, əbsinthieit, met alsem mengen.

Absolute, absəl(j)ût, adj. onvoorwaardelijk, onbegrensd, volslagen, volstrekt: The — = het absolute; subst. —ness; Absolution, absəl(j)ûš’n, absolutie, vrijspraak; Absolutism, absəl(j)utizm, absolutisme; Absolutist = absolutist; Absolutory = vrijsprekend.

Absolve, absolv of abzolv, vrijstellen, vergeven, vrijspreken: He —d me from my promise = ontsloeg mij van.

Absonant, absən’nt, wanklinkend, ongerijmd = Absonous.

Absorb, absöb, opslorpen, opzuigen, geheel in beslag nemen: —ed in thought, in study = verdiept; Absorbability = absorptievermogen; Absorbable = opzuigbaar; Absorbent, absorbeerend; absorb. stof, bloedstill. middel; Absorption = absorptie, verdiept zijn; zuiging: Absorptive, absorbeerend.

Absquatulate, abskwotjuleit, er vandoor gaan, uitsnijden (Amer.).

Abstain, abstein, zich onthouden: He —ed from wine = hij dronk geen wijn; Abstainer = Total —er = geheelonthouder.

Abstemious, abstîmjəs, matig, zich onthoudend; —ness, matigheid.

Abstention, abstenš’n, onthouding; —ist = onthouder; adj. Abstentious.

Absterge, abstɐ̂, reinigen; Abstergent, abstɐ̂dž’nt, reinigend, afdrijvend (middel) = Abstersive, abstɐ̂siv = reinigend; subst. —ness.

Abstinence, abstin’ns, onthouding; kuischheid, vasten: Total — = geheelonthouding; — day = onthoudingsdag; Abstinent, onthoudend, matig.

Abstract, abstrəkt, abstract, niet werkelijk, theoretisch, duister, ingewikkeld; — noun = begripsnaam; — numbers = onbenoemde getallen; subst. korte inhoud: In the — = op zich zelf beschouwd, in ’t algemeen gesproken.

Abstract, abstrakt, afscheiden, een verkorten inhoud maken, wegnemen, verduisteren, stelen: It was —ed from me in the railway = mij ontfutseld, ontvreemd; —ed = afgezonderd, verfijnd, verstrooid, ingewikkeld; —edness = onwerkelijkheid, idealiteit; —er, maker van een abstract; —ion, abstractie; afzondering, afgetrokkenheid, verduistering; —ive, afgezonderd; —ness = onwerkelijkheid, etc.

Abstruse, abstrûs, diepzinnig, duister; —ness = Abstrusity, duisterheid, etc.

Absurd, absɐ̂d, ongerijmd; —ity = —ness, ongerijmdheid.

Abundance, əbɐnd’ns, overvloed: Out of the — of the heart the mouth speaketh = waar het hart vol van is vloeit de mond van over; Abundant, overvloedig.

Abuse, əbjûs, subst. misbruik, misstand, euvel, slechte behandeling; scheldwoorden.

Abuse, əbjûz, verb. misbruiken, verdraaien, verkeerdelijk toepassen, ruw behandelen, uitschelden, schenden: He has —d my confidence = geschonden; Abusive, əbjûsiv, verkeerd, scheld..: — language = beleedigende taal. [4]

Abut, əbɐt, grenzen aan (on); vooruitspringen (from); —ment, əbɐtm’nt, het aangrenzen; steenen beer, paalwerk bij bruggen.

Abuzz, əbɐz, gonzend.

Abysmal, əbizm’l, bodemloos; Abyss, əbis, bodemlooze afgrond; hel: They are lost in the — of time; Abyssal, afgronds…

Abyssinia(n), abisinjə(n), Abyssinië(r).

Acacia, əkeišə, acacia.

Acacin(e), akəsin, acacine.

Academic, akədemik, adj. academisch; subst. student; Academical, academisch: —s = costuum (cap and gown) van studenten en beambten: In full —s = in vol ornaat; Academician, əkadimiš’n, lid eener bepaalde academie: Royal Academician = lid der Koninklijke Academie van Schoone Kunsten; Academicism = Academism = acad. leer; Academy, əkadəmi, (hooge) school (vooral voor een bepaald vak); genootschap: Riding-, Dancing-, Military —; in Amerika wat Public School is in Engeland.

Acadia, əkeidjə, thans dichterl. voor Nieuw Schotland; Acadian = N. Schotlandsch; bewoner van N. S.

Acajou, akəžû, cachou, mahoniehout.

Acanaceous, akəneišəs, stekelig.

Acanthus, əkanthəs, acanthus.

Acatalectic, əkatəlektik, subst. en adj. volkomen (versvoet of versregel).

Acatalepsy, əkatəlepsi, onbegrijpelijkheid; Acataleptic, əkatəleptik, onbegrijpelijk.

Accede, əksîd, toetreden, instemmen met (met to) ten deel vallen: To — to the throne = bestijgen.

Accelerate, əkseləreit, bespoedigen, versnellen; Acceleration, versnelling; Accelerative (= Acceleratory) versnellend; Accelerator = dat wat versnelt.

Accensor, əksensə, aansteker (vooral van de kaarsen in de Kath. kerk).

Accent, aks’nt, subst., accent, klemtoon, klemteeken, stembuiging, uitspraak, toon, nadruk; —s = woorden, taal (Dichterl.).

Accent, əksent, verb. accentueeren, uitspreken; Accentual = rhythmisch; klem…; Accentuate = doen uitkomen, in ’t licht stellen, accentueeren; subst. Accentuation.

Accept, əksept, aannemen, goedvinden, instemmen met, accepteeren; Acceptability = aannemelijkheid; —able = aannemelijk, aangenaam, welkom; subst. —ableness; Acceptance, əksept’ns, aanneming, gunstige ontvangst, acceptatie: I request your kind —ance of this = verzoek u vriendelijk, dit aan te nemen; Acceptant, bereid aan te nemen; Acceptation, aksəpteiš’n, aanneming, aanvaarding; aangenomen beteekenis; —ed = aangenomen; subst. verloofde; —er = —or = acceptant.

Access, aksəs, toegang, gehoor, genaakbaarheid, acces, aanval (van een ziekte): To have — to = toegang hebben tot; Easy of — = gemakkelijk genaakbaar; Accessary, aksəsəri, əksesəri = Accessory; Accessibility, bereikbaarheid, genaakbaarheid; adj. Accessible; Accessorial = bijkomend, medeschuldig; Accessory, aksəsəri, əksesəri, bijdragend, bijkomend, medeplichtig; subst. medeplichtige: The Accessories = al wat er bij hoort; Accession, əkseš’n, toetreding, toestemming, vermeerdering, komst (op den troon, tot eene waardigheid), aanval (van eene ziekte).

Accidence, aksid’ns, buigingsleer, beginselen.

Accident, aksid’nt, voorval, toeval, ongeluk, toevallige eigenschap: By — = toevallig; He has met with an — = heeft een ongeluk gehad, is verongelukt; —-column = kolom of rubriek van ongelukken in eene courant; Accidental = toevallig, niet essentieel; subst. toevallige eigenschap, bijzaak: — colours = bijkleuren, aanvullende kleuren.

Accipiter, əksipitə, roofvogel (vooral havik).

Acclaim, əkleim, toejuichen; subst. toejuiching: By — = bij acclamatie; Acclamation, akləmeiš’n, toejuiching, acclamatie; Acclamatory, bijvals…

Acclimatization, əklaimətaizeiš’n, əklaimətəzeiš’n, acclimatisatie: Acclimatize, əklaimətaiz, aan een zeker klimaat gewennen.

Acclivity, əkliviti, helling, steilte.

Accolade, akəleid, accolade (na den ridderslag); haakje: To confer the — on = de accolade geven.

Accommodate, əkomədeit, geschikt maken, aanpassen, verzoenen met; voorzien van; huisvesten, herbergen: If you want a nice room, I can — you = u eraan helpen; Accommodating, əkomədeitiŋ, inschikkelijk, vriendelijk; Accommodation, əkomədeiš’n, schikking, verzoening, geschiktheid, plaatsruimte, logies; wisselruiterij etc.: — bill (—-note, —-paper) = schoorsteenwissel, plezierpapier; —-ladder = trap aan de valreep; —-works = bruggen, schuttingen, afsluitingen, enz., die eene spoorwegmaatschappij verplicht is te bouwen langs hare lijn.

Accompanier, əkɐmpənjə, begeleider (ook bij muziek); Accompaniment, əkɐmpəniment, begeleiding, bijwerk, toebehooren; Accompanist, əkɐmpənist, begeleider; Accompany, əkɐmpəni, vergezellen, begeleiden.

Accomplice, əkomplis, medeplichtige.

Accomplish, əkompliš, vervullen, uitvoeren; bereiken, verwezenlijken; uitrusten; —able, uitvoerbaar; —ed = volkomen, talentvol, voldongen; —er, hij, die voltooit; —ment = voleindiging, vervulling, talent, beschaving; —ments = kundigheden.

Accord, əköd, subst. overeenstemming, harmonie, schikking, accoord; verb. overeenstemmen, toestaan, inwilligen: With one — = eenstemmig, eenparig; He did it of his own — = uit eigen beweging; —ance = overeenstemming: In — with = overeenkomstig; —ant = overeenstemmend, overeenkomstig; —ing = overeenstemmend: —ing as = al naarmate; —ing to your wish = overeenkomstig; —ing to Cocker (Gunter; Amer.) = volgens Bartjes; You must act —ingly = dienovereenkomstig.

Accordion, əködjən, harmonica; —ist [5]= harmonicaspeler; — kilt = waaierrok; — sleeves = waaiermouwen; A frock of — cut = met waaierplooien.

Accost, əkost, verb. naderen, groeten, aanspreken; subst. aanspraak, begroeting.

Accouchement, əkûšmoŋ of əkûšm’nt, bevalling; Accoucheur, əkûšɐ̂ Accoucheuse, akušɐ̂z.

Account, əkaunt, subst. (be)rekening, conto, rekenschap; bericht, verhaal, verslag; reden; verklaring; belang, voordeel; verb. berekenen, aanrekenen, achten, houden voor, rekenschap geven, verklaren, verantwoordelijk zijn: It is of no — = van geen belang; On my — = om mij, wat mij aangaat; I do it on — of you = om, ter wille van; I began life on my own — = op eigen verantwoordelijkheid; On no — = in geen geval; He was called to — = ter verantwoording; To cast —s = rekeningen opmaken; To dodge an — = eene verwachting teleurstellen; The smaller of the two prize-fighters gave a good — of himself = hield zich kranig; We will give a good — of our enemies = ons kranig houden tegenover; They had all gone to their — = waren voor Gods rechterstoel geroepen; I lay that to your — = zet het op uwe rekening; To leave out of — = buiten rekening laten; He makes his — of it = profiteert er van (bij); I make no — of omens = geef niet om; He placed a nice sum to my — = op mijn credit; He will certainly render a good — of the work entrusted to him = zich goed kwijten van; You must try to turn it to good — = er zooveel mogelijk van te profiteeren; Every man was —ed for, either as dead or prisoner = verantwoord; It will not be difficult to — for our absence = te verklaren; There is no —ing for tastes = over den smaak valt niet te twisten; I will — for it = neem het op mijne verantwoording; He —s dearly of all his friends = schat hoog; —-current = rekening-courant; —-day = betaaldag; Accountability, əkauntəbiliti, verantwoordelijkheid; Accountable, verantwoordelijk, rekenplichtig; Accountancy, əkaunt’nsi, bekwaamheid of arbeid van een Accountant, əkaunt’nt, subst. accountant; —ship, ambt van accountant.

Accouple, əkɐp’l, samenkoppelen; —ment, koppeling.

Accoutre, əkû, uitdossen, uitrusten; —ments = uitrusting.

Accredit, əkredit, machtigen, volmacht geven, krediet verschaffen; gelooven, toeschrijven: He was —ed with miraculous power = hem werd toegeschreven; Accreditation: Letter of — = geloofsbrief.

Accrescent, əkres’nt, toenemend; Accrescence, toeneming; Accretion, əkrîš’n, aanwas, toename, samengroeiing; Accretive = toenemend.

Accrue, əkrû, aangroeien; voortspruiten: Much good may — to you from it; —d interest to date = opgeloopen interest tot den dag toe.

Accubation, akjubeiš’n, Accumbency, əkɐmb’nsi, het aanliggen aan een maaltijd bij de Ouden; Accumbent, aanliggend tegen.

Accumulate, əkjûmjuleit, ophoopen, verzamelen, toenemen; Accumulation, (op)hoop(ing); Accumulative, accumuleerend; Accumulator, accumulator.

Accuracy, akjurəsi, nauwkeurigheid; adj. Accurate; subst. —ness.

Accurse, əkɐ̂s, vervloeken; —d, Accurst = vervloekt, goddeloos.

Accusable, əkjûzəb’l, laakbaar, aanklaagbaar; Accusant, aanklager; Accusation, aanklacht, beschuldiging.

Accusative, əkjûzətiv, subst. 4de nv.; ook adj.; Accusatorial, əkjûzətôriəl, den aanklager betreffend; Accusatory, əkjûzətəri, beschuldigend; Accuse, əkjûz, beschuldigen, aanklagen; Accuser, aanklager.

Accustom, əkɐst’m, gewennen, gewoon zijn; —ed = gewoon, gewend.

Ace, eis, eenheid, aas (bij kaart- of dobbelspel), kleinigheid: Within an — (of) = op een haar na.

Acephalous, əsefəlɐs, koploos.

Acer, ei, ahorn; —ic acid, əserikasid, ahornzuur.

Acerb, əsɐ̂b, zuur, wrang; streng; —ity, wrangheid, scherpheid, hardheid, gestrengheid.

Acerose, asərous, acerous, als kaf; naaldvormig = Acerous, asərɐs, ook: zonder voelhorens.

Acervate, əsɐ̂veit, in trossen groeiend.

Acescency, əsesənsi, zuurheid; adj. Ascescent, zuur wordend, wrang.

Acetate, asiteit, azijnzuurzout; Acetic acid, əsetik- of əsîtikasid, azijnzuur; Acetone, asitoun, azijngeest; Acetose, asitous, asitous, Acetous, asitɐs, azijn.…

Acetylene, əsetilîn, acetyleen.

Ache, eik, subst. pijn: Chest-—; Face-—; verb. pijn doen, pijn lijden: My back (sides) ached; I ached in every limb.

Acheen, ətšîn, Atjeh; Acheenese, atšənîz, Atjeher; Acheron, akəron, Acheron.

Achievable, ətšîvəb’l, uitvoerbaar; Achieve, ətšîv, volbrengen, voleinden, verwerven: To — a great success = behalen; Achievement = succes, wapenfeit; wapenteeken: Men of — = beroemde.

Achilles (tendon), əkilîz(tend’n), Achilles (pees).

Achromatic, akrəmatik, achromatisch; Achromatism, Achromaticity = achromatisme; Achromatize, achromatiseeren.

Acicular, əsikjulə, Aciculate, əsikjulit, Aciculiform, əsikjûliföm, naaldvormig.

Acid, asid, subst. zuur; adj. zuur, scherp: An — drop = zuurballetje; Acidify = zuur maken; Acidity, zuurheid; Acidulate, əsidjuleit, zuur maken: —d drop = zuurballetje; Acidulent = zuur, norsch; Acidulous, zuurachtig, scherp.

Acknowledge, əknolədž, erkennen, toegeven, (de ontvangst) berichten, waardeering uitdrukken over: I — (receipt of) your favour of the 14th inst. = bericht u de ontvangst van uwe geëerde van 14 dezer; I — the corn = ik geef de beschuldiging toe (Amer.); Acknowledgment = erkenning, [6]belooning, dank, bericht van ontvangst.

Acme, akmi, toppunt; adj. voortreffelijk.

Acock, əkok, brutaal, uitdagend.

Acold, əkould, koud.

Acolyte, akəlait, misdienaar.

Aconite, akənait, monnikskap (plant).

Acorn, eikön, eikel: —-cup, —-shell = eikeldopje; —ed = eikels voortbrengend, met eikels gevoed of voorzien.

Acorus, akərɐs, kalmus.

Acotyledon, əkotilîd’n plant zonder zichtbare zaadlobben; adj., —ous.

Acoustic, əkûstik of əkaustik, het gehoor betreffend, gehoor…: — duct = gehoorbuis; — nerves = gehoorzenuwen; Acoustician = geluidkundige; Acoustics, əkûstiks of əkaustiks, geluidsleer.

Acquaint, əkweint, berichten, bekend maken; —ance = bekendheid, kennis, vriend: He had made —ance with him, the —ance of him; To maintain the —ance = aanhouden; An —ance of mine = vriend van mij; —anceship, bekendheid.

Acquiesce, akwies, berusten, zich neerleggen bij, inwilligen, toegeven; —nce = berusting; —nt = geduldig, toegevend.

Acquirable, əkwairəb’l, verkrijgbaar; Acquire, əkwaiə, verkrijgen, verwerven; Acquirement, verwerving: —s = talenten.

Acquisition, akwiziš’n, het verkregene, aanwinst, verkrijging; Acquisitive = hebzuchtig; subst. —ness.

Acquit, əkwit, vrijstellen, vrijspreken, (zich) kwijten; —tal, vrijspraak; —tance, vervulling, vereffening: Forbearance is no —tance = uitstel is geen afstel.

Acre, ei, stuk land (4840 vierk. yards of 4047 M2): God’s —, godzei, Godsakker; —age, eikəridž, het gezamenlijke land: The —age of Holland amounts to = de gezamenlijke landerijen van Nederland zijn groot…; —d, eikəd, grond bezittend.

Acrid, akrid, scherp, bijtend; Acridity, scherpheid.

Acrimonious, akrimounjəs, scherp, bits; Acrimony, akriməni, scherpheid, bitsheid.

Acrobat, akrəbat, acrobaat, koorddanser; Acrobatic, acrobatisch; —ism, acrobatisme.

Acropolis, əkropəlis, Acropolis, burcht.

Acrospire, akrəspaiə, subst. (mout)kiem; —d = kiemend.

Across, əkros, əkrôs, dwars, kruiselings, scheef, breed, aan gene zijde: To come — = aantreffen; opkomen (in den geest); With arms — = de armen over elkander.

Acrostic, əkrostik, subst. naamdicht; ook adj. = —al.

Act, akt, subst. handeling, daad, wet, oorkonde, akte, disputatie, bedrijf; verb. doen, handelen, (in)werken, volbrengen, opvoeren, spelen, zich gedragen: —s of the Apostles = Handelingen…; — of God = godswil; — of Grace = amnestie; — of Honour = acte van interventie; — of indemnity = acte van indemniteit; — of Parliament = parlementswet; He was caught in the (very) — = op heeterdaad; He —s up to his promise = handelt overeenkomstig; I will — upon it = dienovereenkomstig; —-drop = scherm, dat tusschen de bedrijven wordt neergelaten; —able = geschikt om op te voeren, uitvoerbaar; —ing = subst. het spelen, het spel; adj. handelend, tijdelijk, plaatsvervangend: An —ing copy = een exemplaar van een tooneelstuk, zooals het gespeeld wordt.

Action, akš’n, handeling, daad, beweging, gang, werking; voordracht, uitdrukking; mechaniek, gevecht, aanklacht, proces: To bring an — against a person for = iemand aanklagen wegens; I threatened the driver with an — = aanklacht; The hour for — came = het ging op een vechten; —able, akš’nəbl, strafbaar (in rechten): Your words are —able.

Active, aktiv, werkzaam, vlug, levendig, actief; bedrijvend (gramm.): — bonds = prioriteitsobligaties; — capital = activa; — partner = werkend; Activity = bedrijvigheid, vlugheid, behendigheid.

Actor, aktə, tooneelspeler; —-manager, theater-directeur (die meespeelt); Actress, aktrəs, tooneelspeelster.

Actual, aktjuəl, wezenlijk, werkelijk, feitelijk, werkzaam; actueel; Actuality = werkelijkheid; Actualities = actueele omstandigheden; —ize, aktjuəlaiz, verwerkelijken.

Actuary, aktjuəri, gerechtsschrijver; actuaris.

Actuate, aktjueit, aansporen, invloed oefenen, in beweging brengen; Actuation, aandrijving, werkende kracht.

Aculeate(d), əkjûljit(-eitid), stekelig, van prikkels of een angel voorzien, scherp, bits.

Acumen, əkjûm’n, scherpzinnigheid; Acuminate, əkjûmineit, spits; Acumination, spitsheid; Acuminous, puntig.

Acute, əkjût, adj. puntig, scherp, fijn, doordringend, schrander; akuut (van ziekten): An — angle; Acute-angled (= — angular); —ness, puntigheid, etc.

Ad (= advertisement): It was a paper of local news and local —s.

Adage, adidž, spreekwoord, gezegde.

Adagio, adâdžou, langzaam; adagio.

Adam, ad’m, Adam, menschelijke zwakheid, broodheer: —’s ale = water; —’s apple = adamsappel in zijn verschillende beteek.; —’s flannel = melige toorts; —’s needle = Jucca; —ite, Adamiet; adj. menschelijk.

Adamant, adəmant, adamant; groote hardheid: His heart is of — = zoo hard als steen; Adamantin(e), diamantachtig; onverwoestbaar.

Adapt, ədapt, geschikt of passend maken (to, for); toepassen; bewerken naar (from); —ability, aanwendbaarheid; —able, aanwendbaar; —ation = aanpassing, bewerking; —ed = passend, geschikt; subst. —edness; —er = bewerker; —ive, geschikt tot aanpassen; subst. —iveness.

Add, ad, bijvoegen, vermeerderen, verhoogen, optellen (met up): Added to = plus, toegevoegd aan, uitgebreid; Addendum = toevoegsel, bijlage.

Adder, a, adder; —-bolt = —-fly = [7]waterjuffer; —’s tongue = addertong; —’s wort = adder(slangen)wortel.

Addible, adib’l, vermeerderbaar.

Addict, ədikt, (zich) overgeven aan: —ed to liquor = verslaafd aan den drank; —edness; —ion, neiging, verslaafdheid.

Addition, ədiš’n, bijvoeging, vermeerdering, optelling: In — to = behalve dat, buiten en behalve; — sum = optelsom; Additional = bijgevoegd, extra, bij…: An — petticoat = een rok meer.

Addle, ad’l, bedorven, onvruchtbaar; verb. bederven, onvruchtbaar maken, verwarren: He has been addling his brains = zich suf zitten denken; —d eggs = bedorven; Never mind such —-brain = domkop; —-brained (-headed, -pated) = suf, stom.

Address, ədres, subst. toespraak, adres, verzoekschrift; aanzoek; manieren, manier van optreden; handigheid; verb. adresseeren; (zich) richten tot, aanspreken; aanvangen; een adres richten tot: —-book; He has a (is a man of) pleasant — = hij maakt een aangenamen indruk; Wanted a cook; editor has — = adres bij den uitgever dezes; He paid her his —es = maakte haar het hof; To — the house = in ’t parlement spreken; To — the King = zich tot den Koning richten; Addressee, adrəsî, geadresseerde; —er, afzender, adressant.

Adduce, ədjûs, aanvoeren (als bewijs); —nt = aanvoerend, aantrekkend; —r = bewijzer; Adducible = aanvoerbaar.

Adduct, ədɐkt, aantrekken; Adduction = het bijbrengen; Adductive = aantrekkend, bijbrengend.

Adelaide, adəleid, Adelheid; Aden, âd’n, eid’n.

Adenoid, adənôid: — growths = adenoïde vegetaties.

Adept, ədept, ingewijd; subst. ingewijde.

Adequacy, adikwəsi, geschiktheid, voldoendheid, gepastheid; Adequate, adikwit, gepast, geschikt, evenredig, bekwaam voor; subst. —ness.

Adhere, ad-hîə, aankleven, aanhangen, getrouw blijven; —nce, aankleving, aanhankelijkheid, vasthouden (to); —nt = aanklevend, aanhangend; subst. aanhanger; Adhesion ad-hîž’n, adhesie; Adhesive, ad-hîsiv, adj. gegomd; aanklevend, aanhankelijk, blijvend: — envelope = gegomde enveloppe; — plaster = hechtpleister; subst. —ness.

Adieu, ədjû, subst. afscheid; adv. vaarwel.

Adige, âdidž, adidž, Etsch (rivier).

Adipocere, adipəsîə, lijkenvet; Adipose, adipous, adipous, vethoudend, vet..; nierenvet: — tissue = vetweefsel; Adiposity, vetheid.

Adit, adit, toegang; afvoerkanaal.

Adjacency, ədžeis’nsi, aangrenzen, het aangrenzende; adj. Adjacent = aanliggend, aangrenzend.

Adjectival, adžəktiv’l, adžəktaiv’l, bijvoeglijk; Adjective, adžəktiv, subst. bijv. naamwoord; adj. bijvoeglijk.

Adjoin, ədžôin, aanvoegen, aangrenzen.

Adjourn, ədžɐ̂n, uitstellen, verdagen, schorsen; zich begeven: The meeting was —ed; The meeting —ed for lunch; The company —ed to an ante-room = begaf zich; —ment, verdaging; verplaatsing; He moved an —ment to the ladies = stelde voor zich te begeven naar.

Adjudge, ədžɐ, toewijzen; oordeelen; subst. Adjudgment = Adjudication.

Adjudicate, ədžûdikeit, berechten, toewijzen, rechtspreken (on = over): He was —d (a) bankrupt = hij werd failliet verklaard; Adjudication = toewijzing, uitspraak: — of bankruptcy = faillietverklaring; — order = faillietverklaring; Adjudicator = scheidsrechter.

Adjunct, adžɐŋkt, subst. aanhangsel, toevoegsel, toevallige eigenschap; adjunct; adj. verbonden, vereenigd; Adjunction, toevoeging; Adjunctive, toevoegend.

Adjuration, adžureiš’n, plechtige eed, dringende bede, eedsformule; Adjuratory = door een eed gestaafd; Adjure, ədžûə, bezweren; Adjurer, Adjuror = beëediger.